los in de mond zijn


los in de mond zijn 1.0

zonder terughoudendheid alles (kunnen) zeggen

Algemene voorbeelden


Moeder lachte overdreven. 'En jij?' vroeg ze aan vader. 'Ik? Nou, ik heb al even tussen haar kont geramd!' 'Dat zie ik,' zei moeder. 'Je hebt nu al een stijve piel!' Opnieuw brak het gezelschap in donderend gelach los en zijzelf kon ook al geen glimlach onderdrukken. Wat waren ze los in de mond! En toch waren het belijdende lidmaten van de Rooms Katholieke kerk.

Een hete ijssalon, Heere Heeresma,